Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zult gij niet, indien ik [31]dan nog leve, ja, zult gij niet [32]de weldadigheid des HEEREN aan mij doen, [33]dat ik niet sterve? 31. Te weten, als gij koning zult zijn. 32. Dat is, een goeddadigheid, die den Heere aangenaam is; of, hij verstaat de vriendschap en trouw, die zij elkander voor den Heere gezworen hadden. 33. Dat is, dat gij mij niet doodt, mij latende ontgelden het geweld en ongelijk, dat mijn vader u is doende.